De of het seizoenshelft?
De seizoenshelft
Is het de of het seizoenshelft
In de Nederlandse taal gebruiken wij de seizoenshelft.
Thanks!
Fout!
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: half of the season
Deutsch: Saisonhälfte | Bekijk of het der of die Saisonhälfte is.
Français: moitié de la saison | Bekijk of het Le o La moitié de la saison is.
Jou of jouw: jouw seizoenshelft
Buigings-e:
Mooi of mooie seizoenshelft
Groot of grote seizoenshelft
Half of halve seizoenshelft
Grappig of grappige seizoenshelft
Leeg of lege seizoenshelft
leuk of leuke seizoenshelft
Vet of vette seizoenshelft
Snel of snelle seizoenshelft
Wit of witte seizoenshelft
Klein of kleine seizoenshelft
Rood of rode seizoenshelft
Dik of dikke seizoenshelft
Oud of oude seizoenshelft
Goed of goede seizoenshelft
Wat rijmt er op seizoenshelft
Elk of elke: Elke seizoenshelft
Aanwijzend voornaamwoord: Die seizoenshelft
Bezittelijk voornaamwoord: Onze seizoenshelft
Wat rijmt er op seizoenshelft
Buigings-e:
Mooi of mooie seizoenshelft
Groot of grote seizoenshelft
Half of halve seizoenshelft
Grappig of grappige seizoenshelft
Leeg of lege seizoenshelft
leuk of leuke seizoenshelft
Vet of vette seizoenshelft
Snel of snelle seizoenshelft
Wit of witte seizoenshelft
Klein of kleine seizoenshelft
Rood of rode seizoenshelft
Dik of dikke seizoenshelft
Oud of oude seizoenshelft
Goed of goede seizoenshelft
Wat rijmt er op seizoenshelft
Elk of elke: Elke seizoenshelft
Aanwijzend voornaamwoord: Die seizoenshelft
Bezittelijk voornaamwoord: Onze seizoenshelft
Wat rijmt er op seizoenshelft
Oefening van de dag
