De of het doceren?
Het doceren
Is het de of het doceren
In de Nederlandse taal gebruiken wij het doceren.
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: teach
Deutsch: lehren | Bekijk of het der of die lehren is.
Français: enseigner | Bekijk of het Le o La enseigner is.
Jou of jouw: jouw doceren
Buigings-e:
Mooi of mooie doceren
Groot of grote doceren
Half of halve doceren
Grappig of grappige doceren
Leeg of lege doceren
leuk of leuke doceren
Vet of vette doceren
Snel of snelle doceren
Wit of witte doceren
Klein of kleine doceren
Rood of rode doceren
Dik of dikke doceren
Oud of oude doceren
Goed of goede doceren
Wat rijmt er op doceren
Elk of elke: Elk doceren
Aanwijzend voornaamwoord: Dat doceren
Bezittelijk voornaamwoord: Ons doceren
Wat rijmt er op doceren
Buigings-e:
Mooi of mooie doceren
Groot of grote doceren
Half of halve doceren
Grappig of grappige doceren
Leeg of lege doceren
leuk of leuke doceren
Vet of vette doceren
Snel of snelle doceren
Wit of witte doceren
Klein of kleine doceren
Rood of rode doceren
Dik of dikke doceren
Oud of oude doceren
Goed of goede doceren
Wat rijmt er op doceren
Elk of elke: Elk doceren
Aanwijzend voornaamwoord: Dat doceren
Bezittelijk voornaamwoord: Ons doceren
Wat rijmt er op doceren
Oefening van de dag